De Tweede Wereldoorlog
In de Tweede Wereldoorlog is het aandachtsgebied van de plastische chirurgie heel erg verandert. Hoe groot de interesse in de Eerste Wereldoorlog was voor de behandeling van de gecompliceerde maxillofaciale verwonding, was die dat ook in de Tweede Wereldoorlog voor brandwonden behandelingen en shockbestrijding. Deze behandelingen hadden het doel om de zwaargewonden militairen weer een menselijk uiterlijk te geven. Hierdoor konden de militairen proberen terug in de maatschappij te komen. In 1935 introduceerde Bardelli hiervoor de naam `sociale chirurgie’.
Ook werd de leer naar verdovingmogelijkheden ontwikkeld, dit was vooral om reconstructies aan het gezicht mogelijk te maken. Door de bezetting van de Duitsers gingen de vooruitgangen in de reconstructieve oorlogschirurgie helemaal aan Nederland voorbij. Door Carel Frederik Koch werden de modernere ontwikkelingen wel waargenomen en kon de nieuwe kennis na de oorlog toch worden gebruikt. Koch was chirurg en vrouwenarts in Middelburg.
Toen de oorlog uitbrak wist hij op het allerlaatste moment met een hele groep soldaten Engeland te bereiken. Toen hij in 1943 in Londen was en toevallig kennismaakte met de plastische chirurg Archibald McIndoe, werd zijn beroepsverandering tot plastisch chirurg definitief. Hij was namelijk erg onder de indruk van de resultaten van de reconstructieve werkzaamheden die McIndoe bij veel Spitfire-piloten had behaald. Een bijzonder aspect bij de behandeling van de piloten was dat ze werden aangemoedigd om onbevreesd verder te leven en zich openlijk te vertonen.
De meeste operatietechnieken konden pas in de praktijk worden ontwikkeld en werden daarom op patiënten beoefend. In die tijd keek niemand er vreemd van op en de proefkonijnen van McIndoe werden helemaal geaccepteerd. De patiënten noemde zichzelf ‘Guinea pig club’.
Toen Koch na de oorlog weer terug was in Nederland, ging hij de de chirurgen ervan overtuigen dat het nieuwe specialisme erg noodzakelijk was in Nederland. Hierbij werd hij gesteund door Raadsveld en Honig. Hij maakte duidelijk dat Nederland een grote achterstand had op het gebied van plastische chirurgie. Het Ministerie van Oorlog keurde het daarom goed dat Koch eind november 1945 als lieder van de 'Plastisch chirurgische groep' van de landmacht naar Engeland kon. De groep bestond uit de chirurgen Koch en Raadsveld, een anesthesist (specialist in het toedienen van verdovende middelen), twee tandartsen, een tandtechnicus en een paar operatieverpleegkundigen. Iedereen ging naar Engeland om speciale vaardigheden op te doen in de militaire plastische chirurgie.
Koch ging op 26 maart 1947 met een plastisch-chirurgisch team naar het militaire hospitaal in Arnhem. Daar kreeg hij tien bedden in zijn macht. Deze bedden waren voor militaire patiënten, maar ook voor burgerpatiënten. Tegelijkertijd was Koch bezig met een praktijk op te zetten in Amsterdam.Toen het plastisch-chirurgisch team in Arnhem al snel weer uit elkaar viel, kon Koch volledig als plastisch chirurg in Amsterdam gaan werken. Hij had een eigen operatiezuster, die ook in Engeland was opgeleid, en samen gingen zij de eerste jaren langs verschillende ziekenhuizen in Amsterdam.
Raadsveld kwam ook weer terug in Nederland in 1947, en ging in het Coolsimgelziekenhuis werken, in Rotterdam. Hij werd ook door McIndoe opgeleid tot plastisch chirurg.
In september 1949 kwam Honig ook terug uit Engeland. In oktober kon hij als plastisch chirurg in de heelkundige universiteitskliniek in Utrecht gaan werken.